EBH Legal
Advocaatscore: 9.6
24/7 Persoonlijk bereikbaar
Specialisaties in alle rechtsgebieden
Ondernemingsrecht

Kan een stichting zich beroepen op een interne bevoegdheidsbeperking van haar bestuurder?

Kan een stichting zich beroepen op een interne bevoegdheidsbeperking van haar bestuurder?

In de statuten van een onderneming kunnen bestuurders regels opstellen over hun handelen en wat zij wel en niet mogen zonder elkaar eerst te raadplegen of te attenderen. Deze zogenoemde interne bevoegdheidsbeperkingen hebben als kenmerk dat ze gebruikt worden als een soort huisregels voor bestuurders onderling, maar dat zij niet tegengeworpen kunnen worden jegens derden. Een extern werkende beperking kan bij stichtingen alleen aan derden worden tegengeworpen als deze uit de wet voortvloeit (art. 2:292 lid 3 BW).

Maar wat nou als een bestuurder toch een rechtshandeling met een derde aangaat zonder rekening te houden met de interne bevoegdheidsbeperkingen? Kan een stichting dan nog onder de rechtshandeling uitkomen? Het Hof ’s-Hertogenbosch gaf een voorbeeld van wanneer dit wel kan (ECLI:NL:GHSHE:2019:3263).

Het geschil

In de zaak ging het om een kleine woningcorporatie (hierna: de stichting) en een bestuurder die zijn vader opvolgde (hierna ook: de zoon). De vader zou nog wel werkzaam blijven voor de stichting, maar op basis van overeenkomsten van opdracht waarbij hij zich zou focussen op twee bouwprojecten. Aanvankelijk was er afgesproken dat de vader zou werken tegen een uurtarief.

Het probleem ontstond toen de overeenkomst van opdracht werd gewijzigd door de zoon, die tegenwoordig bestuurder was van de stichting. In plaats van een uurtarief kwam de stichting, vertegenwoordigd door de zoon, met de vader overeen dat hij een tarief zou ontvangen van 3,5% van de aanneemsom van de bouwprojecten.

De stellingen van partijen waren als volgt: de stichting was van mening dat de zoon niet bevoegd was om een gewijzigde overeenkomst van opdracht overeen te komen zonder dat de Raad van Toezicht daarvan op de hoogte was. Omdat er hier een familieverwantschap was tussen de derde en de vertegenwoordiger van de stichting zou de overeenkomst in strijd met de statuten zijn gesloten. De stichting wilde dat de vergoeding zo laag mogelijk bleef en de vader wilde juist het tegenovergestelde. Omdat de zoon hier met zijn vader te maken had, kon volgens de stichting niet met zekerheid gezegd worden dat er geen tegenstrijdig belang was tussen de bestuurder en de stichting. In dat geval had de stichting vertegenwoordigd moeten worden door de voorzitter en één of meerdere leden van de RvT.

Artikel 10 lid 2 van de statuten van de stichting:

“In gevallen waarin sprake is van een tegenstrijdig belang tussen de directeur en de stichting, wordt de stichting in en buiten rechte vertegenwoordigd door de voorzitter (respectievelijk diens plaatsvervanger) en een of meer leden van de raad van toezicht. Een en ander ter beoordeling van de raad van toezicht.”

De zoon was echter van mening dat het ontbreken van toestemming van de RvT niet kon worden tegengeworpen aangezien deze vertegenwoordigingsbevoegdheidsbeperking niet voortvloeide uit de wet.

Beoordeling van het hof

Het hof was uiteindelijk van mening dat er sprake was van een tegenstrijdig belang bij de zoon. Hierbij werd verwezen naar het Bruil-arrest, waarin het leerstuk van het indirect tegenstrijdig belang nadere inkleuring kreeg.[1] Voor het aannemen van het tegenstrijdige belang is niet vereist dat de bestuurder zelf bij een rechtshandeling partij is. Alleen al het bestaan van de familieband kan voldoende zijn.

Met betrekking tot de zaak zelf zag dit dus op het feit dat de stichting zelf het belang had om de vergoeding voor de vader uiteraard zo laag mogelijk te houden, terwijl juist de vader een zo hoog mogelijke vergoeding wil voor zijn geleverde diensten. Daarom had de zoon zich moeten onthouden van de rechtshandeling of eerst instemming moeten krijgen van de RvT.

In beginsel volgt uit art. 2:292 lid 3 BW dat bestuurders van stichtingen een onbeperkte en onvoorwaardelijke bevoegdheid hebben zolang de wet niet anders voorschrijft. Nu de beperkingen die in de statuten opgenomen zijn niet kwalificeren als een voorschrift volgens de wet hadden deze alleen interne werking en zouden zij niet tegen een andere partij, in dit geval de vader, kunnen worden ingeroepen. Het maakt in dit geval ook niet uit of de vader op de hoogte was van de interne bevoegdheidsbeperkingen. Wel kan het zich voordoen dat het in de omstandigheden van het gegeven geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat degene die met de rechtspersoon handelde de rechtspersoon aan de met deze gesloten overeenkomst houdt, indien hij ondanks de hem bekende bevoegdheidsbeperking toch deze overeenkomst aanging. [2]

In deze kwestie was het hof van mening dat dit hier het geval was. Omdat de vader in het verleden ook bestuurslid was van de stichting was hij niet alleen op de hoogte van de bevoegdheidsbeperking, maar ook dat de RvT in een dergelijke situatie eerst zou moeten instemmen.

Om het probleem te passeren dat het hier ging om een interne bevoegdheidsbeperking heeft het hof daarom op grond van artikel 6:2 lid 2 BW geoordeeld dat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid alsnog tegen de vader ingeroepen kon worden.

6.5.21. Gelet op de voorgaande omstandigheden is het hof van oordeel dat toepassing van de regel dat de Stichting zich op grond van artikel 2:292 lid 3 BW niet jegens [appellant] kan beroepen op het vertegenwoordigingsgebrek bij het aangaan van de gewijzigde tariefaanspraak naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is in de zin van artikel 6:2 lid 2 BW, zodat de Stichting dit gebrek wel aan [appellant] kan tegenwerpen. Het gevolg daarvan is dat tussen de Stichting en [appellant] geen overeenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot het tarief van 3,5% van de aanneemsom, zodat het bedrag van € 141.595,06 inclusief btw dat de Stichting op grond daarvan aan [appellant] heeft voldaan, onverschuldigd is betaald.”

Heeft uw onderneming problemen door interne en/of externe bevoegdheidsbeperkingen? Neem dan gerust contact met ons op (info@ebhlegal.nl).

De inhoud van deze blog is algemeen van aard en hieraan kunnen geen rechten worden ontleend.

 

[1] ECLI:NL:HR:2007:BA0033, r.o. 3.4 & 3.6.

[2] ECLI:NL:HR:1982:AG4503, r.o. 3.3.

Gepubliceerd op 17 Jan '20
mr. S. Wulder
Ondernemingsrecht De aandeelhoudersovereenkomst bij de B.V. Door mr. S. Wulder

  Inleiding Het interne recht van de rechtspersoon wordt bepaald door de wet en de statut...

Vastgoed & Bouwrecht Een taart over opstalaansprakelijkheid Door mr. S. Wulder

Stel: je rijdt in een willekeurig Safaripark in Nederland tussen de wilde dieren. Je bent al een ein...

Ondernemingsrecht Vereniging, stichting of coöperatie? Door mr. S. Wulder

  Bent u bestuurder van een vereniging, stichting of coöperatie (of een andere rechtspe...

Neem contact op